01 februari '17
De laatste maanden van de dracht
/
VeterinairDierenkliniek Bosdreef
Het veulenseizoen komt stilaan terug op gang. De eerste veulens zijn geboren, maar er zijn natuurlijk nog heel wat merries die nu de laatste maanden van de dracht in gaan.
Gedurende de eerste maanden van de dracht heeft een merrie niet veel meer aandacht nodig dan een ander (sport)paard. Dit verandert echter drastisch vanaf de 7e - 8e maand. Zo dienen onder andere het voederrantsoen, het ontwormingsschema, het vaccinatieschema en de huisvesting geoptimaliseerd te worden.
Beweging:
We hebben de natuurlijke neiging om het nog ongeboren veulen te willen beschermen tegen alles wat kan mislopen. Dit wil vaak ook zeggen dat drachtige merries niet meer bereden worden. Hier is echter geen enkele wetenschappelijke reden voor.
Drachtige merries (tot 9 maanden) kunnen nog perfect licht tot matig gewerkt worden. Er werd zelfs vastgesteld dat drachtige merries milde inspanningen beter aan konden dan dezelfde merries na het veulenen. Dus als uw 5 maand drachtige merrie reeds uitgeput raakt van een korte ontspannen buitenrit dan is het nuttig uw dierenarts te consulteren, want dit is niet normaal.
Het is bovendien belangrijk om de drachtige merries voldoende beweging te geven. Weidegang is zonder twijfel te verkiezen boven stalrust. Indien de paarden dan toch ganse dagen op stal staan, dienen ze dagelijks beweging te krijgen aan de hand, bereden of in de stapmolen.
Een drachtige merrie kan dus in de meeste gevallen op regelmatige basis nog licht gewerkt worden tot ongeveer 9 maanden dracht.
Voeding:
De behoeften van een drachtige merrie gedurende de eerste 7 maanden van de dracht zijn niet zo verschillend dan deze van andere paarden. Het voederen ‘voor twee’ gedurende deze eerste maanden is dan ook niet aangewezen. De merrie zou -net zoals de andere sportpaarden- in een goede lichaamsconditie gehouden moeten worden, zonder hierin te overdrijven. Een hoogdrachtige merrie met erg overgewicht heeft een sterk toegenomen kans op problemen bij de bevalling of vlak erna.
In het laatste trimester van de dracht groeit het veulen echter spectaculair snel en neemt de behoefte van de merrie drastisch toe. Op dit moment dient de voeding wel aangepast te worden. Vermits elke voeding een aparte samenstelling heeft kan moeilijk een algemeen advies in kilogram gegeven worden. We trachten toch enkele algemene richtlijnen mee te geven.
Een gezond paard dat niet werkt heeft qua energie- en eiwitbehoefte voldoende aan gras. Dit is nog steeds het meest natuurlijke voedsel voor een paard. Helaas, gezien er slechts in weinig weiden nog kruiden of verschillende grassoorten te vinden zijn, is de kans op een vitaminen- of mineralentekort zeer reëel. Het is dan ook noodzakelijk om steeds een zout- en mineralenliksteen ter beschikking te stellen. Bijkomend kan een aanvullend vitaminen- en mineralenpreparaat geven worden. Een bodemanalyse en/of een analyse van het gras kan hierbij bovendien zeer nuttig zijn.
Dit weideregime volstaat gedurende de eerste maanden van de dracht. Naarmate de dracht vordert dient erover gewaakt te worden dat de merrie in een mooie lichaamsconditie blijft. Indien er gewichtsverlies optreedt, dan kan reeds een beperkte hoeveelheid merriebrok worden bijgegeven.
In de latere maanden van de dracht neemt het veulen veel plaats in en dit belet de merrie om zeer grote hoeveelheden ruwvoer tot zich te nemen. Het veulen vraagt dus meer vitaminen, mineralen, energie en eiwit dan wat de merrie in de meeste gevallen opneemt via ruwvoeder.
Daar waar we bij de meeste andere paarden eerder kiezen voor wat droger en ruwvezeliger hooi of gras van een niet bemeste weide, kiezen we voor drachtige merries voor gras, hooi of kuilvoeder van een zeer goede kwaliteit. Dit houdt concreet in dat om voldoende eiwit en energie te leveren het hooi zacht en nog mooi groen hoort te zijn. Het kuilgras mag niet te nat zijn en moet eveneens zacht en fijnstengelig zijn.
Zeker indien de merrie geen of slechts beperkte toegang tot gras heeft dient het ruwvoeder aangevuld te worden met een goede merriebrok. Het ruwvoeder blijft echter nog steeds de basis van het dieet (dit dient zo te zijn bij alle paarden). De merriebrok wordt geleidelijk geïntroduceerd in het dieet en langzaam opgebouwd. Het voeder wordt verdeeld over meerdere kleine porties.
De merrie haalt haar energie hoofdzakelijk uit suikers (koolhydraten) of uit vet.
Vet is de te verkiezen veilige energiebron. Atleten die een zeer korte afstand moeten lopen, verbruiken hoofdzakelijk suikers. Paarden worden echter nooit gekweekt om op zo’n korte afstand te presteren. Het verbruik van suikers zorgt voor een verhoogde melkzuurproductie, wat stijve pijnlijke spieren (spierverzuring) geeft. Bovendien zijn paarden met een hoog suikergehalte in hun voeding gevoeliger voor spierproblemen, maagzweren, koliek enz.
De merriebrok dient dus rijk te zijn aan plantaardige vetten (liefst meer dan 5% ruw vet) en arm aan suikers. Vetrijke voeders zijn echter minder lang houdbaar. Daarom zijn de meeste in de handel verkrijgbare voeders eerder arm aan vetten.
Om dit te compenseren kan maïsolie toegevoegd worden aan het dieet. Twee maal per dag een halve tot volledige koffietas maïsolie voorziet de merrie in extra energie, enkele vetoplosbare vitaminen en vetzuren. U dient dit langzaam in het dieet te introduceren, want paarden moeten vaak wennen aan de smaak van olie.
De voeding van de merrie dient voldoende vitamine E en selenium te bevatten. Het supplementeren van vitamine E verhoogt zelfs het aantal antistoffen in de biest. De veulens zullen aldus na opname van deze biest beter beschermd zijn tegen ziektekiemen.
Vitamine E en seleniumtekort zijn vaak een bedrijfsgebonden probleem. Het is daarom nuttig op grotere fokstallen om bij 10-20% van de merries (een representatief staal van de populatie) een bloedonderzoek uit te voeren o.a. ter controle van vitamine E en selenium.
Tekorten dienen absoluut gecorrigeerd te worden. Wel opletten want teveel selenium is ook niet gewenst en kan zelfs ernstige neveneffecten hebben (haaruitval, loslaten van de hoefwand etc.). Indien verschillende paarden een tekort hebben dan dient de voeding onder de loep genomen te worden. Vers gras is in principe rijk aan vitamine E (veel rijker dan droog hooi). Bij paarden op de weide komt dan ook minder vaak een tekort voor. Selenium is daarentegen afhankelijk van de bodem. In Vlaanderen zien we hoe langer hoe meer selenium-arme weilanden.
De laatste maanden van de dracht stijgt ook de behoefte aan mineralen. Koper en zink zijn essentieel voor een normale ontwikkeling van het skelet van het veulen. Maar de regel ‘een beetje is goed, veel is beter’ gaat hier niet op. Het doel is om de merrie voldoende mineralen en sporenelementen aan te bieden zonder hierin te overdrijven. De meeste commerciële voeders houden hier reeds rekening mee en bieden een voeding aan met voldoende mineralen om een gezonde skeletgroei te ondersteunen en de kans op osteochondrose bij het veulen te verkleinen.
Het is belangrijk op te merken dat er zeer veel verbanden zijn tussen al deze vitaminen, mineralen en sporenelementen. De ene zorgt dat de andere beter of soms slechter wordt opgenomen. Het lukraak supplementeren van één bepaalde vitamine of mineraal is niet nuttig en kan zelfs schadelijk zijn. Zo is bijvoorbeeld een tekort aan calcium te vermijden, maar al even slecht is te veel calcium ten opzichte van fosfor (verhoogde kans op osteochondrose bij jonge veulens). De calcium-fosfor verhouding is dus minstens even belangrijk als de werkelijke hoeveelheid van beide stoffen.
De relaties zijn dermate complex dat het af te raden is om zelf voeder samen te stellen. Het is op langere termijn nuttiger een gediplomeerd diëtist of dierenarts te consulteren. Op verschillende sites van paardenvoeders zijn bovendien reeds programma’s te vinden die u kunnen bijstaan in het vinden van de juiste voedercombinatie voor uw drachtige merrie.
Ontworming:
Drachtige merries dienen al hun energie te kunnen gebruiken om een gezond veulen op de wereld te zetten. De aanwezigheid van wormen zorgt echter voor een verminderde opname en verhoogd verlies van voedingstoffen. Bovendien kunnen de merries wormen ook onrechtstreeks doorgeven aan hun veulens.
Het is aldus belangrijk deze dieren regelmatig met de juiste producten te ontwormen.
Rond de geboorte worden er plots veel meer wormeneitjes uitgescheiden dan de weken ervoor of erna. Dit wordt de ‘peri-parturient rise’ genoemd en heeft met de afweerstatus en hormonale factoren rond de geboorte te maken. We dienen ernaar te streven deze toegenomen uitscheiding zo beperkt mogelijk te houden. Dit kan door de merries 2-3 weken voor het veulenen opnieuw te ontwormen.
Bij drachtige merries raden we aan om tweemaandelijks ivermectine te geven en aan het einde van de dracht moxidectine, welke de ei-uitscheiding gedurende minimium 12 weken onderdrukt. Lees goed de bijsluiter om na te gaan of het product wel geschikt is voor een drachtige merrie.
Bovenstaand ontwormingsadvies is geen absolute waarheid. Zo is het op dunbevolkte weides niet nodig om zo intensief te ontwormen, zeker niet als de paardenpopulatie niet verandert en de paarden voordien steeds goed ontwormd zijn. Een mestonderzoek van alle paarden of opnieuw van een representatief staal (10-20%) kan een indicatie geven of er al dan niet meer ontwormd dient te worden.
Bij probleembedrijven waar er een toename van resistentie gezien wordt daarentegen, kan het nodig zijn om ivermectine eerder te vervangen door moxidectine of naar een andere groep van ontwormingsproducten terug te grijpen. Op deze bedrijven dient er zeer strikt ontwormd te worden (steeds alle paarden tezamen, met hetzelfde product en met een juiste dosering).
Het is hierbij essentieel om het juiste gewicht van uw merrie te schatten. Er werkt niets de resistentie tegen ontwormingsproducten zo in de hand, als het herhaaldelijk toedienen van te kleine hoeveelheden ontworming. Consulteer uw dierenarts, koop een meetlint om het gewicht te bepalen of zoek een weegbrug voor (vracht)wagens in je buurt waar je je paard eens kan wegen.
Vaccinatie:
Voor de hobby fokker die slechts enkele paarden heeft op een grote weide en die een veulentje per jaar fokt, hoeft het vaccinatieschema van de drachtige merrie niet af te wijken van dit van de andere paarden. Het is wel nuttig om de vaccinatie uit te voeren naar het einde van de dracht toe (4-8 weken voor het veulenen). Dit doet het gehalte aan antistoffen in de biest toenemen en zo is het veulen beter beschermd.
In de meeste gevallen houdt dit in dat de merrie één maal per jaar gevaccineerd wordt tegen tetanus (de ‘klem’) en één tot twee maal per jaar tegen griep en rhinopneumonie.
Voor de grotere stallen, stallen met meer ‘komen en gaan’ van paarden, of stallen die in het verleden reeds problemen gehad hebben met rhinopneumonie of rotavirus ligt de situatie anders.
Op dergelijke bedrijven kan intensiever gevaccineerd te worden. Ter preventie van abortus veroorzaakt door rhinopneumonie, kunnen de merries gevaccineerd worden op 3, 5, 7 en 9 maanden. Wanneer veulendiarree veroorzaakt door rotavirus een probleem vormt op het bedrijf is het nuttig de merries te vaccineren tegen rotavirus op 8, 9 en 10 maanden. Op deze manier zijn de veulens na het opnemen van de biest beter beschermd.
Er dient vanzelfsprekend een vaccin gebruikt te worden dat geregistreerd is voor het gebruik bij drachtige merries.
Huisvesting:
Paarden horen van nature uit op de weide te staan. Dit geldt eveneens voor drachtige merries. Het dag en nacht op stal houden van hoogdrachtige merries zorgt voor meer kans op stalbenen (vochtopstapeling t.h.v. de onderbenen), ventraal oedeem (vochtopstapeling tussen de voorbenen of de ganse buik), stalondeugden, enzovoort. Voldoende dagelijkse beweging op de weide is bovendien goed om overgewicht tegen te gaan. Dikke, zwaarlijvige dieren hebben meer kans op problemen rond de geboorte.
Indien het weer dit toelaat, is een propere weide de ideale plaats voor een merrie om te veulenen. De infectiedruk is in de meeste gevallen veel lager op de weide dan op stal. Het veulen loopt bovendien minder kans om verdrukt te worden. Het contact met een oudere, ervaren merrie kan geruststellend werken op een merrie die voor de eerste maal veulent.
Veel eigenaars verkiezen de merries echter op stal te laten veulenen om zo meer controle te kunnen uitoefen. De stal zou in dat geval voldoende groot moeten zijn (6m op 4m is ideaal). Geen drinkbakken op de grond plaatsen (verdrinkingsgevaar voor het veulen). De stal moet volledig uitgemest worden en eventueel ontsmet alvorens een drachtige merrie binnen te brengen. De meeste ontsmettingsproducten verliezen helaas hun activiteit wanneer ze in contact komen met mest of stro. Ontsmetten heeft dus pas zin wanneer al het biologische materiaal verwijderd is. Dit wil zeggen dat (liefst met een hogedrukreiniger) al het aanwezige stro en mest dient verwijderd te worden.
De merrie dient tijdig (minimum 3-4 weken voor de merrie is uitgerekend) overgebracht te worden naar de veulenstal. Zo kan ze voldoende antistoffen aanmaken tegen de bacteriën en virussen die in de stal voorkomen. Het veulen neemt deze antistoffen op via het colostrum (biest) en zal zo deels beschermd zijn tegen de lokale boosdoeners.
Tanden:
Een hoogdrachtige merrie heeft uitstekende tanden nodig om de grote hoeveelheid voedsel efficiënt te kunnen verteren. Loopt het maalproces reeds in de mond mis, dan zal het ganse spijsverteringsstelsel hier hinder van ondervinden.
De tanden dienen dus jaarlijks gecontroleerd en indien nodig gevijld te worden. Tijdens de dracht is echter niet de beste periode. Een kleine verdoving is meestal nodig om grondig en veilig te kunnen werken. Helaas zijn er aan elke injectie ook risico’s verbonden, zowel bij drachtige als niet drachtige paarden. Het gebruik van verdovingsmiddelen tijdens de dracht doet onder andere de doorbloeding van de baarmoeder tijdelijk afnemen. Op zich is dit geen ramp, maar het wordt wel een zeer lastige situatie wanneer uw merrie de dag nadien aborteert. De verdoving heeft er misschien niets mee te maken, maar het plaatst zowel de eigenaar als de dierenarts in een zeer moeilijke positie.
Dus, idealiter wordt getracht om een drachtige merrie niet te verdoven. Uw dierenarts zal dan ook de afweging maken het vijlen uit te stellen of wanneer de conditie van de tanden dermate slecht is kan hij besluiten dat dit primeert op de risico’s van een verdoving.
Deze benarde situaties kunnen gemakkelijk voorkomen worden door de tanden van de kweekmerries jaarlijks te laten vijlen of controleren op het moment dat ze niet drachtig zijn.
Caslick operatie:
Bij merries die een Caslick operatie hebben ondergaan (in de volksmond: die zijn opgenaaid, dichtgezet etc.) dient de vulva 2 weken voor ze zijn uitgerekend terug verder geopend te worden. Indien de merries zeer intensief gevolgd worden kan eventueel gewacht worden tot op het moment ze tekenen vertonen van een nakende bevalling.
De laatste weken (soms maanden) van de dracht zijn vaak zeer stresserende tijden voor de eigenaar. Bovendien heeft iedereen wel zijn eigen goed advies klaar over hoe de merries klaar te maken voor de nakende geboorte. Laat je daarom bijstaan door je dierenarts om deze periode zo vlot mogelijk te laten verlopen.